De seizoenen ontstaan doordat de aarde rondjes draait om de zon (1 rondje = 1 jaar) en scheef staat ten opzichte van de zon. Doordat de aarde scheef staat en dat altijd hetzelfde blijft, is in de zomer het noordelijke deel meer naar de zon gericht en in de winter het zuiden. In de zomer straalt de zon van bovenaf op het noordelijk deel, waardoor de stralen door een kleinere dampkring hoeven en het daarom veel warmer is.
In de (onze) winter is het noordelijk deel van de zon weg gekanteld, en de zon komt dan niet meer zo hoog aan de hemel. De stralen moeten, omdat ze 'schuin' aankomen, door een dikkere laag van de atmosfeer stralen, en zijn dan ook niet zo sterk als ze eenmaal op de grond komen.
Er staat hierboven 'onze' winter, want in het zuidelijk halfrond is het dan natuurlijk zomer.
De aarde draait niet precies in een cirkel, maar in een ellips (vervormde cirkel). De afstand tot de zon is dus niet altijd hetzelfde. Vaak denken mensen dat in de zomer de aarde dichter bij de zon staat. Dat is niet waar. Het gaat om de kanteling van de aarde.
Maak jouw eigen website met JouwWeb